Maldoror’s Straat-Flow
Yo Vierd Flow
Yo Bar 1
‘t Is een gast, een steen, of een boom die deze vierde jam gaat droppen, fam. Als je poot slipt over een kikker, voel je die zware skank; maar effe een mens z’n frame grazen met je knuist — huid op je vingers splijt, als mica-blokken die je sloopt met een hamer, pure gallus vibes. En net als ‘t ticker van een haai — uurtje dood — nog klopt op ‘t dek met zieke grit — zo shaken onze darmen diep, lang na die touch, bruv. Gast brengt zoveel dread bij z’n eigen crew — geeft me koude rillingen! Denk dat ik ernaast zit met deze spit — of misschien spijker ik ‘t juist, aye? Ik clock, ik snap een ziekte die zicker is dan ogen, opgezwollen van lange stares naar mens z’n rare moves — nog steeds op zoek… en ik heb ‘m niet geclockt! Zeg niet dat ik minder scherp ben dan de volgende gast — maar wie durft te flexen dat ik m’n zoektocht heb genailed? Wat een leugen zou uit z’n bek spillen!
Dat ouwe Denderah-tempel ligt anderhalf uur van de Nijl’s linkerbank — nu hebben wespen-squads, dik as fuck, de goten en randen overgenomen. Ze zoemen rond pilaren — als zware zwarte lokken die wapperen. Enige cats die dat koude portiek houden, bewaken de zalen als een bloed-recht. Ik match hun metaal-vleugel-buzz aan ijsblokken die non-stop bashen als poolzeeën kraken — pure mentale herrie. Maar check de moves van die gast die de voorzienigheid op deze aardkloot’s troon dropte — m’n drie pijn-vinnen maken een luidere brul, ye ken! Als een komeet ‘s nachts plots flasht in de sky na tachtig jaar ghosten — z’n shiny, mistige staart flexend voor aard-cats en krekels — wed dat ie die lange haul niet clocks — ik wel: leunend op m’n bed-rand — terwijl een bleke, kartelige skyline tough klimt op m’n ziel’s backdrop — ik verdwaal in medelijden-vibes — blozend voor de mens, pure stevige schaamte!
Doormidden gesneden door de bries — matroos, na z’n nachtshift — bolt naar z’n hangmat — waarom is die chill niet voor mij, eh? Dacht dat ik — eigen keuze — zo laag viel als m’n crew — minder recht dan wie ook om te klagen over ons lot — geketend aan deze steen’s korst — onze zieke ziel’s kern — steekt me als een smidsnagel, pure glaikit gevoel. Gezien hoe gas-vuur knallen hele clans wipeten — maar hun agony’s kort — dood hit snel ‘mid puin en giftige dampen — ik… ik kick nog steeds als basalt, rock-hard! Middenin — zoals dag één — engelen blijven trouw aan hun game — is ‘t niet al yonks dat ik mezelf niet meer vibe?
Gast en ik — opgesloten in onze kop’s hek — als een meer tussen koraal-eilanden — ‘stead van onze juice te linken om kans en vuil te scrappen — wijken we, trillend van haat — elk een andere track nemend — alsof we elkaar shankten met een mes-punt, bruv! Alsof elk de shade clocks die ie bij de ander dropt — ridin’ wat half-arse trots — haasten we ons om onze vijand niet te foppen — elk houdt z’n plek — weet dat een wapenstilstand nooit zou houden, ye ken? Aight dan — laat m’n beef met gast voor eeuwig stretchen — want elk ziet z’n eigen rot in de ander — beiden dodelijke vijanden, mate! Ik pak een gesloopt win of crash — gevecht wordt dope — ik, solo, tegen alle cats. Grijp geen hout of ijzer gear — schop aard’s opgegraven lagen weg — m’n harp’s luide engel-vibe snaren worden onder m’n grip een grimmige talisman, reckon. Gast — die flye aap — stak al vaak m’n borst met z’n porfier-shank in zat vallen — soldaat flash z’n sneden niet — hoe shiny ook. Deze oorlog dropt pijn beide kanten — twee maten die koppig tryna elkaar slopen — wat een verdomde play!
Dat ouwe Denderah-tempel ligt anderhalf uur van de Nijl’s linkerbank — nu hebben wespen-squads, dik as fuck, de goten en randen overgenomen. Ze zoemen rond pilaren — als zware zwarte lokken die wapperen. Enige cats die dat koude portiek houden, bewaken de zalen als een bloed-recht. Ik match hun metaal-vleugel-buzz aan ijsblokken die non-stop bashen als poolzeeën kraken — pure mentale herrie. Maar check de moves van die gast die de voorzienigheid op deze aardkloot’s troon dropte — m’n drie pijn-vinnen maken een luidere brul, ye ken! Als een komeet ‘s nachts plots flasht in de sky na tachtig jaar ghosten — z’n shiny, mistige staart flexend voor aard-cats en krekels — wed dat ie die lange haul niet clocks — ik wel: leunend op m’n bed-rand — terwijl een bleke, kartelige skyline tough klimt op m’n ziel’s backdrop — ik verdwaal in medelijden-vibes — blozend voor de mens, pure stevige schaamte!
Doormidden gesneden door de bries — matroos, na z’n nachtshift — bolt naar z’n hangmat — waarom is die chill niet voor mij, eh? Dacht dat ik — eigen keuze — zo laag viel als m’n crew — minder recht dan wie ook om te klagen over ons lot — geketend aan deze steen’s korst — onze zieke ziel’s kern — steekt me als een smidsnagel, pure glaikit gevoel. Gezien hoe gas-vuur knallen hele clans wipeten — maar hun agony’s kort — dood hit snel ‘mid puin en giftige dampen — ik… ik kick nog steeds als basalt, rock-hard! Middenin — zoals dag één — engelen blijven trouw aan hun game — is ‘t niet al yonks dat ik mezelf niet meer vibe?
Gast en ik — opgesloten in onze kop’s hek — als een meer tussen koraal-eilanden — ‘stead van onze juice te linken om kans en vuil te scrappen — wijken we, trillend van haat — elk een andere track nemend — alsof we elkaar shankten met een mes-punt, bruv! Alsof elk de shade clocks die ie bij de ander dropt — ridin’ wat half-arse trots — haasten we ons om onze vijand niet te foppen — elk houdt z’n plek — weet dat een wapenstilstand nooit zou houden, ye ken? Aight dan — laat m’n beef met gast voor eeuwig stretchen — want elk ziet z’n eigen rot in de ander — beiden dodelijke vijanden, mate! Ik pak een gesloopt win of crash — gevecht wordt dope — ik, solo, tegen alle cats. Grijp geen hout of ijzer gear — schop aard’s opgegraven lagen weg — m’n harp’s luide engel-vibe snaren worden onder m’n grip een grimmige talisman, reckon. Gast — die flye aap — stak al vaak m’n borst met z’n porfier-shank in zat vallen — soldaat flash z’n sneden niet — hoe shiny ook. Deze oorlog dropt pijn beide kanten — twee maten die koppig tryna elkaar slopen — wat een verdomde play!
Yo Bar 2
Twee pilaren — niet moeilijk, laat staan onmogelijk om te clocken als baobabs — poppen op in de vallei, groter dan twee spelden. Echt — ‘t waren twee dikke torens, bruv. En ja, op ‘t eerste gezicht lijken baobabs niet op spelden of torens — maar als je slim de touwtjes van voorzichtigheid speelt, kan je zonder angst voor een misser spitten (want als die claim ook maar een greintje bibbers heeft, is ‘t geen claim meer, ye ken; zelfde tag slaat op die ziel-twists — scherp genoeg om niet zomaar verknoeid te worden) dat een baobab niet zo anders is dan een pilaar — geen verbod op het matchen van die bouw-vibes… of geo-shapes… of allebei — of geen van beide — of gewoon grote, massieve vormen, reckon. Net gevonden — geen cap om anders te flexen — de juiste tags voor pilaar en baobab — laat gasten weten dat ik dit clock met wat glee en een dikke dosis trots voor wie hun oogleden flippen en de gallus call nemen om deze pagina’s te rollen — kaars brandend als ‘t nacht is — zon blazend als ‘t dag is, mate.
Zelfs als een top-dog macht ons met de scherpste order hit om deze slimme match in chaos’s kuil te chucken — die cats vast safe konden diggen — zelfs dan — vooral dan — vergeet dit hoofdregel niet: jaren, boeken, crew-touch, en je eigen quick-bloom vibe zetten een grimmige comeback-littekens op je kop voor het gebruiken (crimineel, even quick flippend naar die macht’s oog) van een word-trick die velen shaden maar zat biggen. Lezer vindt deze lijn te lang — mijn fout, fam — maar verwacht geen kruipwerk van mij, nah. Ik cop m’n slips — maak ze niet lelijker met zwakke crawl.
M’n praat gaat soms kletteren tegen de bellen van zotheid en die straight-face mask van wat puur daft is (ook al zeggen wat hoofd-cats dat ‘t een haartje scheelt tussen clown en gloom — leven’s een grappige snik of een snikkende grap) — toch mag elke gast vliegen killen — zelfs neushoorns — om te chillen van een te steile grind, ye ken. Voor vliegen — snelste manier — niet de dopeste — plet ze tussen je eerste twee vingers. De meeste scribes die dit diep groeven, rekenen — goeie kans — dat koppen kappen soms beter is. Gast hit me voor het yappen over spelden als pure flauwekul — check dit straight — no lean — dikke moves komen vaak uit kleine vonken, mate. Niet te ver van dit blad’s rand — is ‘t niet clear dat deze zware word-slab die ik spin sinds deze drop begon misschien zou floppen als ie leunde op een stekelige chem of gut-rot puzzle? Hoe dan ook — alle vibes zwerven in natuur — toen ik pilaren aan spelden mat met mad flair (dacht niet dat ik daar ooit flak voor zou vangen) — rolde ik op optiek’s regels — hoe verder je kijklijn rekt, hoe kleiner dat beeld krimpt op je oog-rug, bruv.
Dus wat onze kop’s jeuk voor een lach een goedkope shot noemt — meestal, in m’n spit — is ‘t een dikke waarheid, gedropt met koningsgewicht! Oh — die zotte kop die in lachen uitbarstte bij een ezel die een vijg at! Maak dit niet op — ouwe tomes legden ‘t dik uit — die eigenwijze, ranzige dump van mens’s hoge game. Ik — kan niet lachen, fam — lukte nooit — heaps geprobeerd — pure moord om te coppen. Of denk dat deze gut-hate voor die freak-show m’n kern-stamp is. Nou — ik clockte zwaarder — zag een vijg een ezel vreten! Nog steeds — geen grinnik — real talk — lippen twitchten niet. Huil-behoefte sloeg zo hard, m’n ogen dropen een traan, ye ken.
“Natuur! Natuur!” brulde ik — snikkend — “havik scheurt mus — vijg vreet ezel — lintworm sloopt mens!”
Niet settlen om dieper te graven — vraag me af of ik spitte hoe je vliegen killt. Ja — toch? Toch waar dat ik niks zei over neushoorns slopen! Als wat maten zweren dat ik dat deed — ik hoor ‘t niet — clock props en zoetpraat als dubbele struikelblokken, mate. Toch — om m’n kop zo square mogelijk te houden — moet ik flaggen — die neushoorn-rant zou me voorbij chill en cool sleuren — waarschijnlijk (ballen om zeker te zeggen) huidige crews afschrikken, reckon. Neushoorn skippen na vlieg! Minstens — fatsoenlijke dodge — had ik snel (en deed ‘t niet!) die ongeplande slip moeten spitten — schokt geen cats die de echte, wilde clashes in mens’s hersenlobben diep hebben gegraven, bruv.
Niks is te laag voor een grote, simpele kop — kleinste natuur-tick — als ‘t mysterie heeft — wordt eindeloze grind voor de scherpe gast. Een gast clocks een ezel die een vijg eet — of vijg die een ezel eet (komt niet vaak — tenzij in verzen) — wed — na twee, drie ticks peinzen over wat’s next — droppen ze ‘t goede pad en kakelen als een haan! Nog — niet keihard bewezen dat hanen exprès hun bek openen om mens te apen en een getwiste grimas te trekken. Ik noem ‘t grimas bij vogels zoals bij cats, ye ken! Haan blijft in z’n lane — minder omdat ie niet kan — meer uit trots — leer ze lezen, ze flippen. Geen papegaai die zo zou swoonen over z’n zwakke, stomme flaw! Oh — ranzige schaamte — lachen maakt je geit-vibe! Voorhoofd’s rust jet — twee dikke vis-ogen poppen (is ‘t niet pure greet?) … glowend als verdomde bakens!
Vaak drop ik — plechtig — de zotste claims… zie dat niet als reden om je bek wijd te slieren, fam! Jij hit — kan’t lachen niet stoppen — ik neem die daffe cop — maar maak ‘t dan een trieste cackle. Lach — maar jank ook. Kan’t niet met ogen huilen — jank met je bek. Lukt dat niet — piss — maar waarschuw — wat nat’s nodig om die droge rand van lachen’s gescheurde trekken te snijden. Ik — laat me niet afschrikken door de quirky clucks en rare roars van cats die altijd wat te zeiken hebben over een vibe die niet matcht met de hunne — ‘t is een van God’s eindeloze kop-flips — zonder af te wijken van ‘t eerste snijsel — om bot-rigs te sturen, mate.
Tot nu — poëzie’s op een foute track geweest — sky-high of dirt-low — missend z’n wortels — vangend eerlijke shade van straight cats. Was niet bescheiden — flyste trait voor een gebroken bein’! Ik — flex m’n shine — niet sly genoeg om m’n vuil te stashen tho! Lach — slecht — trots — wild — gaan poppen — een voor een — tussen zachte vibes en liefde voor recht — spiegelend mens’s shook-ass daze — elke gast ziet z’n eigen ik — niet hoe ie zou moeten zijn — maar hoe ie is. Misschien deze plain-ass droom — m’n kop gekookt — toppet nog alles wat poëzie tot nu vond van groots en heilig, reckon. Als ik m’n vuil laat bloeden op deze sheets — cats viben harder met ‘t goed dat ik hier blaze — halo zo hoog gejackt — toekomstige scherpe koppen owe me echte props, bruv. Dus — fake-ass masker’s square uit m’n spot geboot — m’n jams pakken rauwe juice — spittend op vaste views zo. Hij spit voor zichzelf — niet z’n crew — weegt z’n flow niet op mens-schaal — vrij als een storm — aangespoeld op z’n dread-ass wil’s wilde kusten! Ain’t shook maar van zichzelf! In z’n next-level scraps — hit ie mens en Schepper met edge — als een zwaardvis die z’n kling in een walvis’s buik ramt — vervloek ‘m — z’n kroost — m’n uitgeteerde grip — als ie nog steeds niet clocks lach’s harde roos en karikatuur’s brutale luizen, ye ken!
Twee dikke torens clockten in de vallei — spitte dat bij de start. Verdubbel ze — vier’s de tel… maar ik clock niet waarom die rekensom moet rollen — bleef trekkin’ — koorts flushend m’n kop — schreeuwend non-stop:
“Nee… nee… clock niet waarom die rekensom moet rollen!”
Hoorde ketens kletteren — pijnlijke kreunen — geen gast die daar passeert vindt ‘t cool om die torens te verdubbelen voor vier, mate! Sommigen denken dat ik mensheid liefheb als z’n eigen ma — negen maanden in m’n zoete darmen gedragen — daarom dubbel ik niet terug naar die vallei waar die twee eenheden stacken, fam!
Zelfs als een top-dog macht ons met de scherpste order hit om deze slimme match in chaos’s kuil te chucken — die cats vast safe konden diggen — zelfs dan — vooral dan — vergeet dit hoofdregel niet: jaren, boeken, crew-touch, en je eigen quick-bloom vibe zetten een grimmige comeback-littekens op je kop voor het gebruiken (crimineel, even quick flippend naar die macht’s oog) van een word-trick die velen shaden maar zat biggen. Lezer vindt deze lijn te lang — mijn fout, fam — maar verwacht geen kruipwerk van mij, nah. Ik cop m’n slips — maak ze niet lelijker met zwakke crawl.
M’n praat gaat soms kletteren tegen de bellen van zotheid en die straight-face mask van wat puur daft is (ook al zeggen wat hoofd-cats dat ‘t een haartje scheelt tussen clown en gloom — leven’s een grappige snik of een snikkende grap) — toch mag elke gast vliegen killen — zelfs neushoorns — om te chillen van een te steile grind, ye ken. Voor vliegen — snelste manier — niet de dopeste — plet ze tussen je eerste twee vingers. De meeste scribes die dit diep groeven, rekenen — goeie kans — dat koppen kappen soms beter is. Gast hit me voor het yappen over spelden als pure flauwekul — check dit straight — no lean — dikke moves komen vaak uit kleine vonken, mate. Niet te ver van dit blad’s rand — is ‘t niet clear dat deze zware word-slab die ik spin sinds deze drop begon misschien zou floppen als ie leunde op een stekelige chem of gut-rot puzzle? Hoe dan ook — alle vibes zwerven in natuur — toen ik pilaren aan spelden mat met mad flair (dacht niet dat ik daar ooit flak voor zou vangen) — rolde ik op optiek’s regels — hoe verder je kijklijn rekt, hoe kleiner dat beeld krimpt op je oog-rug, bruv.
Dus wat onze kop’s jeuk voor een lach een goedkope shot noemt — meestal, in m’n spit — is ‘t een dikke waarheid, gedropt met koningsgewicht! Oh — die zotte kop die in lachen uitbarstte bij een ezel die een vijg at! Maak dit niet op — ouwe tomes legden ‘t dik uit — die eigenwijze, ranzige dump van mens’s hoge game. Ik — kan niet lachen, fam — lukte nooit — heaps geprobeerd — pure moord om te coppen. Of denk dat deze gut-hate voor die freak-show m’n kern-stamp is. Nou — ik clockte zwaarder — zag een vijg een ezel vreten! Nog steeds — geen grinnik — real talk — lippen twitchten niet. Huil-behoefte sloeg zo hard, m’n ogen dropen een traan, ye ken.
“Natuur! Natuur!” brulde ik — snikkend — “havik scheurt mus — vijg vreet ezel — lintworm sloopt mens!”
Niet settlen om dieper te graven — vraag me af of ik spitte hoe je vliegen killt. Ja — toch? Toch waar dat ik niks zei over neushoorns slopen! Als wat maten zweren dat ik dat deed — ik hoor ‘t niet — clock props en zoetpraat als dubbele struikelblokken, mate. Toch — om m’n kop zo square mogelijk te houden — moet ik flaggen — die neushoorn-rant zou me voorbij chill en cool sleuren — waarschijnlijk (ballen om zeker te zeggen) huidige crews afschrikken, reckon. Neushoorn skippen na vlieg! Minstens — fatsoenlijke dodge — had ik snel (en deed ‘t niet!) die ongeplande slip moeten spitten — schokt geen cats die de echte, wilde clashes in mens’s hersenlobben diep hebben gegraven, bruv.
Niks is te laag voor een grote, simpele kop — kleinste natuur-tick — als ‘t mysterie heeft — wordt eindeloze grind voor de scherpe gast. Een gast clocks een ezel die een vijg eet — of vijg die een ezel eet (komt niet vaak — tenzij in verzen) — wed — na twee, drie ticks peinzen over wat’s next — droppen ze ‘t goede pad en kakelen als een haan! Nog — niet keihard bewezen dat hanen exprès hun bek openen om mens te apen en een getwiste grimas te trekken. Ik noem ‘t grimas bij vogels zoals bij cats, ye ken! Haan blijft in z’n lane — minder omdat ie niet kan — meer uit trots — leer ze lezen, ze flippen. Geen papegaai die zo zou swoonen over z’n zwakke, stomme flaw! Oh — ranzige schaamte — lachen maakt je geit-vibe! Voorhoofd’s rust jet — twee dikke vis-ogen poppen (is ‘t niet pure greet?) … glowend als verdomde bakens!
Vaak drop ik — plechtig — de zotste claims… zie dat niet als reden om je bek wijd te slieren, fam! Jij hit — kan’t lachen niet stoppen — ik neem die daffe cop — maar maak ‘t dan een trieste cackle. Lach — maar jank ook. Kan’t niet met ogen huilen — jank met je bek. Lukt dat niet — piss — maar waarschuw — wat nat’s nodig om die droge rand van lachen’s gescheurde trekken te snijden. Ik — laat me niet afschrikken door de quirky clucks en rare roars van cats die altijd wat te zeiken hebben over een vibe die niet matcht met de hunne — ‘t is een van God’s eindeloze kop-flips — zonder af te wijken van ‘t eerste snijsel — om bot-rigs te sturen, mate.
Tot nu — poëzie’s op een foute track geweest — sky-high of dirt-low — missend z’n wortels — vangend eerlijke shade van straight cats. Was niet bescheiden — flyste trait voor een gebroken bein’! Ik — flex m’n shine — niet sly genoeg om m’n vuil te stashen tho! Lach — slecht — trots — wild — gaan poppen — een voor een — tussen zachte vibes en liefde voor recht — spiegelend mens’s shook-ass daze — elke gast ziet z’n eigen ik — niet hoe ie zou moeten zijn — maar hoe ie is. Misschien deze plain-ass droom — m’n kop gekookt — toppet nog alles wat poëzie tot nu vond van groots en heilig, reckon. Als ik m’n vuil laat bloeden op deze sheets — cats viben harder met ‘t goed dat ik hier blaze — halo zo hoog gejackt — toekomstige scherpe koppen owe me echte props, bruv. Dus — fake-ass masker’s square uit m’n spot geboot — m’n jams pakken rauwe juice — spittend op vaste views zo. Hij spit voor zichzelf — niet z’n crew — weegt z’n flow niet op mens-schaal — vrij als een storm — aangespoeld op z’n dread-ass wil’s wilde kusten! Ain’t shook maar van zichzelf! In z’n next-level scraps — hit ie mens en Schepper met edge — als een zwaardvis die z’n kling in een walvis’s buik ramt — vervloek ‘m — z’n kroost — m’n uitgeteerde grip — als ie nog steeds niet clocks lach’s harde roos en karikatuur’s brutale luizen, ye ken!
Twee dikke torens clockten in de vallei — spitte dat bij de start. Verdubbel ze — vier’s de tel… maar ik clock niet waarom die rekensom moet rollen — bleef trekkin’ — koorts flushend m’n kop — schreeuwend non-stop:
“Nee… nee… clock niet waarom die rekensom moet rollen!”
Hoorde ketens kletteren — pijnlijke kreunen — geen gast die daar passeert vindt ‘t cool om die torens te verdubbelen voor vier, mate! Sommigen denken dat ik mensheid liefheb als z’n eigen ma — negen maanden in m’n zoete darmen gedragen — daarom dubbel ik niet terug naar die vallei waar die twee eenheden stacken, fam!
Yo Bar 3
Een galg steekt uit de grond — meter erboven hangt een gast aan z’n lokken — armen achter vastgeknoopt, fam. Poten vrij gelaten — om z’n pijn te boosten, ‘m meer te laten smachten naar wat dan ook behalve die arm-lock shit, pure gallus twist. Huid op z’n voorhoofd zo strak door ‘t hanggewicht — z’n kop, gedoemd zonder naturel vibe, lijkt een stalactiet’s stenen korst, bruv. Drie dagen neemt ie deze grind — schreeuwt:
“Wie snijdt m’n armen los? Wie knipt m’n haar? Ik breek in moves die m’n scalp’s wortels verder lostrekken — dorst en honger zijn niet de dikke hits die m’n slaap killen, ye ken. Geen kans dat m’n ticker langer dan een uur stretcht — een gast die m’n keel splijt met een scherpe kei!”
Elk woord krijgt zieke yells ervoor en erna — ik bolt uit de struik waar ik me schuil — rush die pop of lap vlees aan ‘t plafond. Maar dan — bam — twee lamme chicks rollen dansend binnen van de flipkant, mate. Een houdt een zak en twee loden zwepen, de ander een vat vol teer en paar kwasten. Ouwe grijs haar wappert in de wind — gescheurde zeil-vibes — jongere’s enkels kletteren tegen elkaar, als een tonijnstaart op een scheepsdek, pure mentale shit. Hun ogen blazen — zwart en fel — eerst denk ik niet dat deze twee m’n soort zijn. Ze kakelen — egoïstisch as fuck — koppen droppen zo’n ranzige shade, geen seconde twijfel ik dat ik de twee goorste cats van de mens-pack clock, reckon. Ik duik terug struik-in, hou me stil als die acantophorus serraticornis — alleen kop uit z’n nest.
Ze sluiten in — tij-snel — oor op de grond, ik vang hun mars scherpe beats, bruv. Als die orang-oetan chicks bij de galg droppen, snuiven ze paar tellen lucht — hun wilde, bloederige moves spitten pure shock, ziend dat hier niks geflipt is — dood’s eind, hun wens, nog niet gevallen. Ze kijken niet eens omhoog om te checken of ‘t vlees nog posted. Een spuwt:
“Adem je nog, fam? Je hebt een taaie hide — m’n lieve man.”
Als kathedraalzangers die psalm-lijnen swappen, hit de tweede:
“Wil je niet dood, m’n fijne knul? Spill hoe je (vast een vloek) die gieren hebt weggejaagd — je frame’s nu pure skinnymalinky! Bries swingt ‘t als een lamp, ye ken.”
Elk pakt een kwast — teert ‘t lijf van de gehangen gast — elk grijpt een zweep — armen omhoog. Ik clock (geen ontkomen aan deze vibe) hoe die metalen strippen — ‘stead van af te glijden zoals in een glaikit scrap met een bredda, waar je nutteloos tracht z’n lokken te grijpen — diep graven — teer plakkend — vlees scheurend met sneden zo hol als die botten toestaan, pure staunch. Weerhield me van thrill-viben in dit wilde show — minder grappig-diep dan je zou denken. Toch — ondanks m’n solide plan — hoe niet die chicks’ juice raten — armspieren bangend? Hun skills, soft spots zoals kop en ballen hittend, spill ik alleen als ik full-on waarheid chase, mate! Tenzij ik m’n lippen side-tight mash (elke gast weet, dat’s de usual squeeze) — liever een traan-dikke stilte, mysteries bustin’ — te zwak om te stashen — niet alleen zo goed als m’n spit, maar beter (ben niet off, maar front niet — moet slip-kansen coppen of je mist basic smarts) — die grimmige hits van furie flexend droge knokkels — taaie gewrichten — zelfs zonder cool-eye watcher of ouwe kop moralist (bijna dik dat ik die shaky lijn niet full buy), twijfel wortelt hier niet — geef ‘t nog niet aan een sky-boss — ‘t zou floppen — misschien niet quick — geen sap fit voor voeden en schoon van gif, ye ken.
Snap dit — of skip me — ik drop slechts m’n schuchtere take — ain’t mijn rechten dumpen die je niet kan battlen tho! Sure — niet tryna die claim scrapen — glowend met dead-cert — er’s een slickere manier om te linken: komt neer — paar bars waard zat — don’t beef — lastiger te pull dan de meeste cats denken, bruv. Beef’s het woord — grammatica-style — velen zeggen niet te bucken wat ik dropte zonder dikke proof-stack — maar ‘t is een heel ander spel als je gut’s zeldzame smarts je cool backen — calls spittend die anders — trust me — bold dicht bij braggin’ lijken, mate.
Om dit zijsprongetje te kappen — zelf z’n schil gepeld met een lichte vibe — grimmig als ‘t grippend is (geen kat die dat mist — als ze hun verse recall groeven) — ‘t is scherp — als je kop perfect balanceert — of beter — als daft niet te zwaar tipt tegen rede’s fly-grand traits — zeg maar — om ‘t te clearen (ben tight — sommigen viben niet — zeikend over m’n lengtes — spookvibes want ze jagen waarheid’s snelle flitsen met word-messen tot hun laatste dens) — als smarts vuil overtreffen — half verstikt door grind, natuur, schoolin’ — ‘t is scherp — zeg ‘t tweemaal — laatste keer (te veel herhalen — je bent fucked met horen — niet fout) — slink terug — staart laag (als ik al een heb) — naar deze drop’s zware kern, reckon.
Goed om water te sippen voor m’n volgende grind — liever twee dan skippen, fam. Als het jagen op een runaway bredda door bush — vaste tick — elke gast sling z’n piece op lianen — link in een struik’s schaduw — keel nat, honger kill — maar halt’s een oogwenk — chase kickt terug fel — kill-cry klinkt snel, bruv. Als zuurstof’s geclockt — geen flex — een match met hete spikkels herlichtend — m’n plicht schijnt in rushen terug naar ‘t punt, ye ken.
Toen die chicks clockten dat ze die zwepen niet meer konden grip — moeheid droppend ‘em — kapten ze slim dat twee-uur zweep-dansje — peeled met glee vol toekomstige shade. Ik rol naar die gast die om hulp brult — ijs-oog stare (bloed gutst zo wild — zwakte sluit z’n bek — geen doc maar denk dat bloeding kop en ballen hitte) — knip z’n lokken met een schaar — maak z’n armen vrij. Hij spuit — z’n ma riep ‘m een nacht naar haar kamer — zei strip voor een bed-share — wachtte geen reply — peeled al haar gear — flexend ranzige moves voor ‘m — hij bouncte. Plus — bleef nee zeggen — pisste z’n chick — dromend van payoff als ze haar man kon nudge om z’n frame te lenen aan de ouwe hag’s hitte — ze planden — slingeren ‘m aan een galg — vroeg rigged in een dode spot — laten ‘m langzaam wegkwijnen — bloot aan alle vuil en risico. Nam dikke — diepe — knoop-chats — bijna onklopbare snags — om deze gladde grind te picken — alleen gekapt door m’n shock-ass redding. Dikke props lichten elk woord — gevend z’n tale geen kleine juice, mate.
Ik sleep ‘m naar ‘t dichtstbijzijnde krot — hij’s knock-out — laat die veld-cats niet tot ik m’n munt drop voor z’n fix — laat ‘em zweren dat ze ‘m viben als hun eigen knul met steady hart. Mijn beurt — spit ‘t verhaal — hit de deur om trail te steppen — maar honderd meter uit — bounce terug — gut-pull — rol weer binnen — brul tegen die straight-up eigenaars:
“Nee — nee — denk niet dat dat me shockt!”
Nu — echt weg — maar m’n zolen planten niet solide — ‘n andere gast had ‘t misschien geblankt, bruv! Wolf skulkt niet meer rond die galg — een lentedag opgericht door een chick en ma’s gelinkte handen — zoals toen ‘t z’n hyped-up kop misleidde naar een fake feest, ye ken. Clocks die zwarte haar swingend wind-gewijs aan de skyline — pusht z’n chill-ass drag niet — bolt met zieke speed, reckon! Zien we next-level kop-game hier — scherper dan beest-gut usual? Zweer of gok niks — voelt alsof dat beest snapte wat misdaad’s ‘bout, mate! Hoe niet — als mens-cats zelf rede’s troon zo ver dumpten — wild — alleen rauwe payback latend waar die queen werd gesmasht, fam!
“Wie snijdt m’n armen los? Wie knipt m’n haar? Ik breek in moves die m’n scalp’s wortels verder lostrekken — dorst en honger zijn niet de dikke hits die m’n slaap killen, ye ken. Geen kans dat m’n ticker langer dan een uur stretcht — een gast die m’n keel splijt met een scherpe kei!”
Elk woord krijgt zieke yells ervoor en erna — ik bolt uit de struik waar ik me schuil — rush die pop of lap vlees aan ‘t plafond. Maar dan — bam — twee lamme chicks rollen dansend binnen van de flipkant, mate. Een houdt een zak en twee loden zwepen, de ander een vat vol teer en paar kwasten. Ouwe grijs haar wappert in de wind — gescheurde zeil-vibes — jongere’s enkels kletteren tegen elkaar, als een tonijnstaart op een scheepsdek, pure mentale shit. Hun ogen blazen — zwart en fel — eerst denk ik niet dat deze twee m’n soort zijn. Ze kakelen — egoïstisch as fuck — koppen droppen zo’n ranzige shade, geen seconde twijfel ik dat ik de twee goorste cats van de mens-pack clock, reckon. Ik duik terug struik-in, hou me stil als die acantophorus serraticornis — alleen kop uit z’n nest.
Ze sluiten in — tij-snel — oor op de grond, ik vang hun mars scherpe beats, bruv. Als die orang-oetan chicks bij de galg droppen, snuiven ze paar tellen lucht — hun wilde, bloederige moves spitten pure shock, ziend dat hier niks geflipt is — dood’s eind, hun wens, nog niet gevallen. Ze kijken niet eens omhoog om te checken of ‘t vlees nog posted. Een spuwt:
“Adem je nog, fam? Je hebt een taaie hide — m’n lieve man.”
Als kathedraalzangers die psalm-lijnen swappen, hit de tweede:
“Wil je niet dood, m’n fijne knul? Spill hoe je (vast een vloek) die gieren hebt weggejaagd — je frame’s nu pure skinnymalinky! Bries swingt ‘t als een lamp, ye ken.”
Elk pakt een kwast — teert ‘t lijf van de gehangen gast — elk grijpt een zweep — armen omhoog. Ik clock (geen ontkomen aan deze vibe) hoe die metalen strippen — ‘stead van af te glijden zoals in een glaikit scrap met een bredda, waar je nutteloos tracht z’n lokken te grijpen — diep graven — teer plakkend — vlees scheurend met sneden zo hol als die botten toestaan, pure staunch. Weerhield me van thrill-viben in dit wilde show — minder grappig-diep dan je zou denken. Toch — ondanks m’n solide plan — hoe niet die chicks’ juice raten — armspieren bangend? Hun skills, soft spots zoals kop en ballen hittend, spill ik alleen als ik full-on waarheid chase, mate! Tenzij ik m’n lippen side-tight mash (elke gast weet, dat’s de usual squeeze) — liever een traan-dikke stilte, mysteries bustin’ — te zwak om te stashen — niet alleen zo goed als m’n spit, maar beter (ben niet off, maar front niet — moet slip-kansen coppen of je mist basic smarts) — die grimmige hits van furie flexend droge knokkels — taaie gewrichten — zelfs zonder cool-eye watcher of ouwe kop moralist (bijna dik dat ik die shaky lijn niet full buy), twijfel wortelt hier niet — geef ‘t nog niet aan een sky-boss — ‘t zou floppen — misschien niet quick — geen sap fit voor voeden en schoon van gif, ye ken.
Snap dit — of skip me — ik drop slechts m’n schuchtere take — ain’t mijn rechten dumpen die je niet kan battlen tho! Sure — niet tryna die claim scrapen — glowend met dead-cert — er’s een slickere manier om te linken: komt neer — paar bars waard zat — don’t beef — lastiger te pull dan de meeste cats denken, bruv. Beef’s het woord — grammatica-style — velen zeggen niet te bucken wat ik dropte zonder dikke proof-stack — maar ‘t is een heel ander spel als je gut’s zeldzame smarts je cool backen — calls spittend die anders — trust me — bold dicht bij braggin’ lijken, mate.
Om dit zijsprongetje te kappen — zelf z’n schil gepeld met een lichte vibe — grimmig als ‘t grippend is (geen kat die dat mist — als ze hun verse recall groeven) — ‘t is scherp — als je kop perfect balanceert — of beter — als daft niet te zwaar tipt tegen rede’s fly-grand traits — zeg maar — om ‘t te clearen (ben tight — sommigen viben niet — zeikend over m’n lengtes — spookvibes want ze jagen waarheid’s snelle flitsen met word-messen tot hun laatste dens) — als smarts vuil overtreffen — half verstikt door grind, natuur, schoolin’ — ‘t is scherp — zeg ‘t tweemaal — laatste keer (te veel herhalen — je bent fucked met horen — niet fout) — slink terug — staart laag (als ik al een heb) — naar deze drop’s zware kern, reckon.
Goed om water te sippen voor m’n volgende grind — liever twee dan skippen, fam. Als het jagen op een runaway bredda door bush — vaste tick — elke gast sling z’n piece op lianen — link in een struik’s schaduw — keel nat, honger kill — maar halt’s een oogwenk — chase kickt terug fel — kill-cry klinkt snel, bruv. Als zuurstof’s geclockt — geen flex — een match met hete spikkels herlichtend — m’n plicht schijnt in rushen terug naar ‘t punt, ye ken.
Toen die chicks clockten dat ze die zwepen niet meer konden grip — moeheid droppend ‘em — kapten ze slim dat twee-uur zweep-dansje — peeled met glee vol toekomstige shade. Ik rol naar die gast die om hulp brult — ijs-oog stare (bloed gutst zo wild — zwakte sluit z’n bek — geen doc maar denk dat bloeding kop en ballen hitte) — knip z’n lokken met een schaar — maak z’n armen vrij. Hij spuit — z’n ma riep ‘m een nacht naar haar kamer — zei strip voor een bed-share — wachtte geen reply — peeled al haar gear — flexend ranzige moves voor ‘m — hij bouncte. Plus — bleef nee zeggen — pisste z’n chick — dromend van payoff als ze haar man kon nudge om z’n frame te lenen aan de ouwe hag’s hitte — ze planden — slingeren ‘m aan een galg — vroeg rigged in een dode spot — laten ‘m langzaam wegkwijnen — bloot aan alle vuil en risico. Nam dikke — diepe — knoop-chats — bijna onklopbare snags — om deze gladde grind te picken — alleen gekapt door m’n shock-ass redding. Dikke props lichten elk woord — gevend z’n tale geen kleine juice, mate.
Ik sleep ‘m naar ‘t dichtstbijzijnde krot — hij’s knock-out — laat die veld-cats niet tot ik m’n munt drop voor z’n fix — laat ‘em zweren dat ze ‘m viben als hun eigen knul met steady hart. Mijn beurt — spit ‘t verhaal — hit de deur om trail te steppen — maar honderd meter uit — bounce terug — gut-pull — rol weer binnen — brul tegen die straight-up eigenaars:
“Nee — nee — denk niet dat dat me shockt!”
Nu — echt weg — maar m’n zolen planten niet solide — ‘n andere gast had ‘t misschien geblankt, bruv! Wolf skulkt niet meer rond die galg — een lentedag opgericht door een chick en ma’s gelinkte handen — zoals toen ‘t z’n hyped-up kop misleidde naar een fake feest, ye ken. Clocks die zwarte haar swingend wind-gewijs aan de skyline — pusht z’n chill-ass drag niet — bolt met zieke speed, reckon! Zien we next-level kop-game hier — scherper dan beest-gut usual? Zweer of gok niks — voelt alsof dat beest snapte wat misdaad’s ‘bout, mate! Hoe niet — als mens-cats zelf rede’s troon zo ver dumpten — wild — alleen rauwe payback latend waar die queen werd gesmasht, fam!
Yo Bar 4
Ik ben ranzig — luizen vreten me op, fam. Varkens clocken me en kotsen — pure ranzige vibes. Lepra’s korsten en zweren hebben m’n huid geschilferd — sijpelend gele pus. Ken geen rivierwater of wolkendauw, bruv. Op m’n nek — als een mestvaalt — groeit een dikke paddo, met schermvormige stelen. Gepost op een kapot meubel — heb m’n poten niet getwitcht in vier fuckin’ eeuwen, ye ken. Voeten geworteld diep in de grond — kronkelend tot m’n pens — een soort levend onkruid, vol gemene beestjes — nog geen plant, maar geen vlees meer. Toch tikt m’n ticker. Hoe blijft ie kloppen tho — als m’n rot — stinkende lijk (kan ‘t geen lijf noemen) ‘m niet vet voedt? Linkeroksel heeft een pad-crew die crash — eentje twitcht — kietelt me zot, mate. Pas op dat er geen uitslipt — je oor gat krabbelt met z’n bek — kan daarna je hersens inkruipen. Rechteroksel — kameleon jaagt non-stop — honger weghoudend — elke gast moet eten, reckon. Als de een de ander’s play doorheeft — droppen ze schaamte — zuigen die zachte vetlaag van m’n ribben — ik ben eraan gewend, aye.
Een gemene slang vrat m’n pik — nam z’n plek — die vuiligheid maakte me een snij-lul. Oh — had ik maar terug kunne vechten met deze dode armen — denk dat ze nu boomstammen zijn. Hoe dan ook — clock dit — bloed wordt daar niet meer warm. Twee kleine egels — gestopt met groeien — smeten m’n bal-inhoud naar een hond — zei geen nee — huid netjes gewassen — bunkten erin. Aars gekaapt door een krab — rijdt m’n stille vibe — bewaakt de poort met klauwen — doet me dikke pijn, bruv! Twee kwallen staken zeeën over — hyped op een gok die niet flopte — checkten die vlezige billen van mens’s achterkant — grepen hun bolle curve — kneusden ze zo hard — steady grip — beide klompen geghost — lieten twee slijm-rijk freaks achter — matchend in tint, vorm, wilde beet, ye ken.
Praat niet over m’n ruggengraat — ‘t is een kling, mate. Ja — ja — clockte ‘t niet — je vraag’s fair. Wil weten — ja — hoe ‘t recht in m’n lendenen staat? Ain’t helder in m’n kop — maar als ik een droom als herinnering rol — snap dit: gast — horend dat ik zwoer te grinden met ziekte en no-move tot ik de Schepper sloeg — sloop achter me — op z’n tenen — niet sly genoeg — ik clockte ‘m. Niks raakte me — snelle tick — toen zonk die scherpe shank tot ‘t heft tussen deze feest-stier’s schouders — frame beefde — aardbeving-style. Kling plakt zo strak aan vlees — geen kat trok ‘m nog — spierkoppen — tech-gasten — diepe denkers — docs — probeerden alle tricks — clockten niet dat mens’s vuil niet terugpeelt, reckon! Vergeef hun dikke lege kop — zwaaide ze weg met m’n oog-flicks, bruv.
Weg-gast — jij rolt langs — drop — ik smeek — geen zachte woord — je zou m’n grit fucken. Laat me m’n taaie kern opwarmen in deze zelf-gekozen martelvlam, fam. Bounce — laat geen medelijden spark voor me. Haat’s wilder dan je denkt — moves fucked, als een stok die breekt in water-vibes. Zoals je me clocks — ik kan nog sky-muren hitten — leid een kill-crew legioen — slump hier terug — vibe wraak’s dikke plannen weer, mate. Peace — hou je niet langer — voor je kop en guard — kauw op ‘t zieke lot dat me rebel flipte — tho misschien kwam ik goed uit, ye ken!
Jij spuit je knul wat je peepte — grijp z’n mitt — flex die sterren’s shine — heelal’s dope — roodborst’s crib — Big Man’s spots. Je bent shook — hem zo chill op pa’s woorden nemend — hit ‘m met een grijns — props. Maar als ie denkt dat niemand scoped — flick je ogen — vang ‘m spuwend gif op goed — gefoold — die mens-spawn — maar trickt je niet meer — nu clock je wat ie wordt, bruv. Arme pa — rig voor je ouwe loop een galg die niet vervaagt — hakkend een jonge boef’s kop — verdriet wijzend naar ‘t graf, reckon.
Een gemene slang vrat m’n pik — nam z’n plek — die vuiligheid maakte me een snij-lul. Oh — had ik maar terug kunne vechten met deze dode armen — denk dat ze nu boomstammen zijn. Hoe dan ook — clock dit — bloed wordt daar niet meer warm. Twee kleine egels — gestopt met groeien — smeten m’n bal-inhoud naar een hond — zei geen nee — huid netjes gewassen — bunkten erin. Aars gekaapt door een krab — rijdt m’n stille vibe — bewaakt de poort met klauwen — doet me dikke pijn, bruv! Twee kwallen staken zeeën over — hyped op een gok die niet flopte — checkten die vlezige billen van mens’s achterkant — grepen hun bolle curve — kneusden ze zo hard — steady grip — beide klompen geghost — lieten twee slijm-rijk freaks achter — matchend in tint, vorm, wilde beet, ye ken.
Praat niet over m’n ruggengraat — ‘t is een kling, mate. Ja — ja — clockte ‘t niet — je vraag’s fair. Wil weten — ja — hoe ‘t recht in m’n lendenen staat? Ain’t helder in m’n kop — maar als ik een droom als herinnering rol — snap dit: gast — horend dat ik zwoer te grinden met ziekte en no-move tot ik de Schepper sloeg — sloop achter me — op z’n tenen — niet sly genoeg — ik clockte ‘m. Niks raakte me — snelle tick — toen zonk die scherpe shank tot ‘t heft tussen deze feest-stier’s schouders — frame beefde — aardbeving-style. Kling plakt zo strak aan vlees — geen kat trok ‘m nog — spierkoppen — tech-gasten — diepe denkers — docs — probeerden alle tricks — clockten niet dat mens’s vuil niet terugpeelt, reckon! Vergeef hun dikke lege kop — zwaaide ze weg met m’n oog-flicks, bruv.
Weg-gast — jij rolt langs — drop — ik smeek — geen zachte woord — je zou m’n grit fucken. Laat me m’n taaie kern opwarmen in deze zelf-gekozen martelvlam, fam. Bounce — laat geen medelijden spark voor me. Haat’s wilder dan je denkt — moves fucked, als een stok die breekt in water-vibes. Zoals je me clocks — ik kan nog sky-muren hitten — leid een kill-crew legioen — slump hier terug — vibe wraak’s dikke plannen weer, mate. Peace — hou je niet langer — voor je kop en guard — kauw op ‘t zieke lot dat me rebel flipte — tho misschien kwam ik goed uit, ye ken!
Jij spuit je knul wat je peepte — grijp z’n mitt — flex die sterren’s shine — heelal’s dope — roodborst’s crib — Big Man’s spots. Je bent shook — hem zo chill op pa’s woorden nemend — hit ‘m met een grijns — props. Maar als ie denkt dat niemand scoped — flick je ogen — vang ‘m spuwend gif op goed — gefoold — die mens-spawn — maar trickt je niet meer — nu clock je wat ie wordt, bruv. Arme pa — rig voor je ouwe loop een galg die niet vervaagt — hakkend een jonge boef’s kop — verdriet wijzend naar ‘t graf, reckon.
Yo Bar 5
Op m’n kamer’s muur, welke schaduw krast — pure zieke juice — die verschrompelde spook-vibe met z’n silhouet, fam? Als ik deze wilde, stille vraag op m’n borst slam — gaat ‘t niet om de vorm’s grootsheid, meer om ‘t real-deal beeld — m’n spit tight houdend, bruv. Wie je ook bent — guard up — ik slinger een grimmige aanklacht jouw kant op: die ogen zijn niet van jou… waar heb je ze gejat, mate? Eén dag zag ik een blonde chick langsrollen — zij had dezelfde als jij: jij hebt ze uitgerukt. Ik clock dat je tryna flexen met beauty — je fopt geen kat — mij ‘t minst — spill dit zodat je me niet voor een sukkel houdt. Hele squad vlees-haviken — dol op mens-vlees, backin’ de jacht’s waarde — fly als skeletten die Arkansas maïs strippen — zoemen rond je kop als tamme handlangers. Maar is dat een voorhoofd? Moeilijk te kopen zonder dikke twijfel — zo laag — bewijs is skint — kan z’n shady bestaan niet checken. Niet voor de lol dat ik dit zeg — misschien heb je geen voorhoofd, jij, die op die muur flaneert, als een halfbakken teken van een zotte dans, de koorts-shake van je rugbotten, reckon.
Wie scalpeerde je dan, fam? Als ‘t een gast is — twintig jaar in jouw kooi opgesloten — uitgebroken voor payback die z’n wraak matched — hij deed goed — big up ‘m — alleen — hitch — niet hard genoeg, bruv. Nu vibe je als een gevangen Roodhuid — minstens (clock dit eerst) door dat kale kop-look. Niet dat ‘t niet kan teruggroeien — hoofd-cats clockten dat zelfs weggerukte hersens na tijd terugpoppen bij beesten — maar m’n kop’s stuck — just peepend — niet kaal van zieke thrill uit wat ik catch — stretch niet — zelfs wildste — om je gefixt te wensen — blijft geworteld — shady chill in play — scopend (of willen) — als teken van erger vuil — wat voor jou maar een snelle dip in kop-huid is, mate. Hoop je clocks me, ye ken.
Zelfs als geluk — een daffe mirakel, niet altijd gek tho — je die kostbare huid laat terugsnappen die je vijand’s non-strakke wacht houdt — victory’s buzz — bijna zieke kans — zelfs als kans-wet enkel math is (we weten dat ‘t easy flipped naar andere kop-games) — je fair maar over-hyped shook van een kou — deels of vol — zou die zeldzame, eenmalige shot niet skippen — zo slick poppend, tho scherp — om je hersen-delen te shielden tegen winter’s beet met een kap die van jou is — legit — natuur ook — je zou vrij rollen (zot om te fronten) — ‘t altijd op je kop houden — geen risico op pissige basic manieren, reckon.
Is ‘t niet echt dat je me scherp luistert, bruv? Lean harder — je gloom shift niet uit die rode neusgaten. Maar ik ben straight — haat je niet zoals ik zou moeten (call me out als ik off ben) — je vangt m’n praat, kan niet anders — een top-vibe trekt je mee. Ben niet zo goor als jij — daarom buigt jouw juice voor de mijne — no cap — ik ben niet zo goor! Jij flickte een blik op die stad, gestapeld op de berg’s flank — nu wat clock ik? Elke gast geghost! Heb trots als een ander — misschien extra — dat’s ook een vuil-markering. Aight — vang dit… vang ‘t — als een gast’s bekentenis, een halve eeuw als haai in Afrika’s diepe stromen, je genoeg grip om je aandacht te krijgen — niet bitter — minstens niet zondigend door de skank te flashen die ik spark, mate.
Gooi geen deugd-masker voor je kicks om kaal te gaan voor je ogen — nooit gedragen (als dat een dodge is) — en vanaf jump — jij checkt m’n kop dichtbij — je clocks me als je trouwe dirt-discipel — niet je grimmige vijand, fam. Snatch niet de kroon van ‘t kwaad — betwijfel of ‘n andere gast ‘t zal — moet eerst mij matchen — geen makkie, ye ken. Vang dit — tenzij je een zwakke mist bent — je frame ergens verstoppend — kan ‘t niet vinden: een ochtend zag ik een kleine chick over een meer leunen — plukkend een roze lotus — stevigt haar stap, kid-scherp — buigt naar ‘t water — haar ogen raken de mijne (real talk — ik zette die play). Snel — ze wankelt — getij-swirl rond een rots — poten knikken — en — pure braw zicht — echt als ik met je chat — ze dropt meer-diep — rare kick — geen bloem meer plukken. Wat doet ze daar beneden? Niet gecheckt — wed dat haar wil — vliegend onder vrijheid’s vlag — fel vecht tegen rot, bruv!
Maar jij — m’n gaffer — één glare — je wist stad-crews als mieren gemashed onder een olifant’s hak — clockte ik net geen bewijs? Peep — berg’s joy’s geghost — staat solo als een ouwe kop, mate. Echt — cribs houden — maar ‘t is geen paradox om zacht te spitten dat je dat niet kan zeggen van cats die weg zijn — lijk-dampen raken me al — jij ruikt ze niet? Scope die vlees-vogels — wachtend tot we bouncen voor dat dikke feest — eindeloze wolk rollend uit horizon’s vier hoeken, reckon. Fuck — ze waren al rond — zag hun gulzige vleugels spiraal-vibes boven je kerven — jouw dirt-rush pushend, ye ken. Je neus vangt geen whiff? Bedrieger ben jij — pure — snuif-zenuwen eindelijk geschud door die geur-deeltjes — stijgend uit die gesloopte stad — tho ik je dat niet hoef te schoolen, fam.
Wil je kicks kussen — armen grijpen slechts dunne mist tho. Laten we dat sluwe frame jagen dat m’n ogen nog clocken — verdient m’n volste, echte props, bruv. Spook clownt me — helpt me z’n eigen vlees te zoeken — ik zwaai dat ie blijft — hij kaatst dezelfde wave — geheim’s gekraakt — maar — straight — niet hyped erover, mate. Alles helder — groot, klein — kleine bits saai om op te rakelen — zoals die blonde chick’s ogen jatten — bijna niks! Clockte ik niet dat ik ook gescalpeerd was — tho maar vijf jaar (exacte telling slipte me) — een gast in een kooi lockte om z’n pijn te watchen — want hij — eerlijk — een band afwees te ranzig voor mijn soort? Sinds ik dom speel — m’n glare kan zelfs planeten in de ruimte offen — niet fout wie spuit dat m’n geheugen geghost is — alles wat rest is dit spiegel in scherven smijten met een steen — niet eerste keer dat geheugen’s snelle blank z’n kamp opsloeg in m’n kop — optiek’s harde regels verblindend voor m’n eigen kop, reckon!
Wie scalpeerde je dan, fam? Als ‘t een gast is — twintig jaar in jouw kooi opgesloten — uitgebroken voor payback die z’n wraak matched — hij deed goed — big up ‘m — alleen — hitch — niet hard genoeg, bruv. Nu vibe je als een gevangen Roodhuid — minstens (clock dit eerst) door dat kale kop-look. Niet dat ‘t niet kan teruggroeien — hoofd-cats clockten dat zelfs weggerukte hersens na tijd terugpoppen bij beesten — maar m’n kop’s stuck — just peepend — niet kaal van zieke thrill uit wat ik catch — stretch niet — zelfs wildste — om je gefixt te wensen — blijft geworteld — shady chill in play — scopend (of willen) — als teken van erger vuil — wat voor jou maar een snelle dip in kop-huid is, mate. Hoop je clocks me, ye ken.
Zelfs als geluk — een daffe mirakel, niet altijd gek tho — je die kostbare huid laat terugsnappen die je vijand’s non-strakke wacht houdt — victory’s buzz — bijna zieke kans — zelfs als kans-wet enkel math is (we weten dat ‘t easy flipped naar andere kop-games) — je fair maar over-hyped shook van een kou — deels of vol — zou die zeldzame, eenmalige shot niet skippen — zo slick poppend, tho scherp — om je hersen-delen te shielden tegen winter’s beet met een kap die van jou is — legit — natuur ook — je zou vrij rollen (zot om te fronten) — ‘t altijd op je kop houden — geen risico op pissige basic manieren, reckon.
Is ‘t niet echt dat je me scherp luistert, bruv? Lean harder — je gloom shift niet uit die rode neusgaten. Maar ik ben straight — haat je niet zoals ik zou moeten (call me out als ik off ben) — je vangt m’n praat, kan niet anders — een top-vibe trekt je mee. Ben niet zo goor als jij — daarom buigt jouw juice voor de mijne — no cap — ik ben niet zo goor! Jij flickte een blik op die stad, gestapeld op de berg’s flank — nu wat clock ik? Elke gast geghost! Heb trots als een ander — misschien extra — dat’s ook een vuil-markering. Aight — vang dit… vang ‘t — als een gast’s bekentenis, een halve eeuw als haai in Afrika’s diepe stromen, je genoeg grip om je aandacht te krijgen — niet bitter — minstens niet zondigend door de skank te flashen die ik spark, mate.
Gooi geen deugd-masker voor je kicks om kaal te gaan voor je ogen — nooit gedragen (als dat een dodge is) — en vanaf jump — jij checkt m’n kop dichtbij — je clocks me als je trouwe dirt-discipel — niet je grimmige vijand, fam. Snatch niet de kroon van ‘t kwaad — betwijfel of ‘n andere gast ‘t zal — moet eerst mij matchen — geen makkie, ye ken. Vang dit — tenzij je een zwakke mist bent — je frame ergens verstoppend — kan ‘t niet vinden: een ochtend zag ik een kleine chick over een meer leunen — plukkend een roze lotus — stevigt haar stap, kid-scherp — buigt naar ‘t water — haar ogen raken de mijne (real talk — ik zette die play). Snel — ze wankelt — getij-swirl rond een rots — poten knikken — en — pure braw zicht — echt als ik met je chat — ze dropt meer-diep — rare kick — geen bloem meer plukken. Wat doet ze daar beneden? Niet gecheckt — wed dat haar wil — vliegend onder vrijheid’s vlag — fel vecht tegen rot, bruv!
Maar jij — m’n gaffer — één glare — je wist stad-crews als mieren gemashed onder een olifant’s hak — clockte ik net geen bewijs? Peep — berg’s joy’s geghost — staat solo als een ouwe kop, mate. Echt — cribs houden — maar ‘t is geen paradox om zacht te spitten dat je dat niet kan zeggen van cats die weg zijn — lijk-dampen raken me al — jij ruikt ze niet? Scope die vlees-vogels — wachtend tot we bouncen voor dat dikke feest — eindeloze wolk rollend uit horizon’s vier hoeken, reckon. Fuck — ze waren al rond — zag hun gulzige vleugels spiraal-vibes boven je kerven — jouw dirt-rush pushend, ye ken. Je neus vangt geen whiff? Bedrieger ben jij — pure — snuif-zenuwen eindelijk geschud door die geur-deeltjes — stijgend uit die gesloopte stad — tho ik je dat niet hoef te schoolen, fam.
Wil je kicks kussen — armen grijpen slechts dunne mist tho. Laten we dat sluwe frame jagen dat m’n ogen nog clocken — verdient m’n volste, echte props, bruv. Spook clownt me — helpt me z’n eigen vlees te zoeken — ik zwaai dat ie blijft — hij kaatst dezelfde wave — geheim’s gekraakt — maar — straight — niet hyped erover, mate. Alles helder — groot, klein — kleine bits saai om op te rakelen — zoals die blonde chick’s ogen jatten — bijna niks! Clockte ik niet dat ik ook gescalpeerd was — tho maar vijf jaar (exacte telling slipte me) — een gast in een kooi lockte om z’n pijn te watchen — want hij — eerlijk — een band afwees te ranzig voor mijn soort? Sinds ik dom speel — m’n glare kan zelfs planeten in de ruimte offen — niet fout wie spuit dat m’n geheugen geghost is — alles wat rest is dit spiegel in scherven smijten met een steen — niet eerste keer dat geheugen’s snelle blank z’n kamp opsloeg in m’n kop — optiek’s harde regels verblindend voor m’n eigen kop, reckon!
Yo Bar 6
Ik crashte op de klif, fam. Gast die een dag lang een struisvogel joeg door de woestijn — geen catch — had geen ticks voor grub of shut-eye, bruv. Als hij me leest, kan ie — ruwe gok — snappen welke slaap me platsloeg, ye ken. Maar als de storm een schip met z’n vuist recht naar de zeebodem mept — nog één gast over van de squad op ‘t vlot — gesloopt door elke grind en tekort — golven tossin’ ‘m als wrak langer dan een mens’s stretch — en een fregat, later cruisend door die bleke woestenij met een gebarsten romp, clocks die arme sod die z’n skinnymalinky frame over de oceaan sleept — ‘m net op tijd redt — wed dat die gewassen bredda beter snapt hoe diep m’n zintuigen tankten, mate. Magnetisme en chloroform — als ze flexen — kunnen soms zulke knock-out daze shit koken — maar ‘t lijkt niet op dood — dat spitten zou pure flauwe leugens zijn.
Maar spring snel naar de droom — voor die ongeduldige cats — hongerig voor deze vibe — beginnen te brullen als een crew dikke koppen-walvissen die scrappen om een zwangere chick, fam. Droomde dat ik in een varken’s huid glipte — eruit komen ain’t easy — m’n borstels wallowend in ‘t ranzigste moeras-muck, bruv. Was dat props? M’n wens — bang — ik ben uit mens-kind’s squad! Nam ‘t zo — voelde een joy dieper dan diep, ye ken. Toch groef ik hard — welke goeie move ik trok om deze zeldzame knik van Voorzienigheid te coppen, reckon.
Nu ik die fases van dat grimmige platslaan tegen graniet’s pens heb gerewind — tij tweemaal crashend over deze taaie mix van dode shit en levend vlees — ik clockte ‘t niet — misschien niet whack om te spitten dat deze drop waarschijnlijk een goddelijke klap was, mate. Maar wie kent z’n eigen donkere wants of wat die stinkende thrills spark? Die switch-up hit m’n ogen nooit als minder dan ‘t luide, flye echo van pure bliss waar ik lang op wachtte — dag eindelijk rolde — ik ben een varken! Tanden testend op boom-schors — m’n snuit scopend met pure glee — geen kruimel god-vibe over — ik jacked m’n ziel naar de wilde peak van die onaanraakbare buzz, bruv.
Dus clock me — bloos niet — jullie eindeloze skanks van schoonheid — jullie ziel’s daffe gebalk serieus nemend — ranzige koningen — niet snappend waarom de Big Man — in een zeldzame fit van top-notch clownin’ die grotesque’s dikke regels niet bust — een dag mad-ass kick nam om een planeet te stuffen met kleine, rare cats, getagd mensen — hun vlees als rode koraal vibes, fam. Sure — je hebt reden om te flushen — bot en vet — maar vang me uit. Roep niet je smarts — die zouden bloed spuwen van de dread die je kickt — dump ze — blijf echt met je eigen, ye ken.
Daar — geen ketens. Wil kill — ik killed — hit dat zat — zelfs — geen kat stopte me, bruv. Mens-wetten joegen me nog met hun payback — tho ik de crew die ik zo chill ditchte niet hitte — m’n kop throwt geen shade tho. Overdag — ik scrap met m’n nieuwe kin — grond dik met gestolde bloed-lagen — ik ben de hardste — nab elke win, mate. Stingende sneden over m’n frame — doe alsof ik ze niet clock. Landbeesten peeled van me — ik blijf solo in m’n blazende shine, reckon.
Wat shook me — na een rivier doorzwemmen om die spots te jetten die m’n razernij leegde — verse turf hitten om m’n kill- en wreck-manieren te planten — probeerde te steppen op die bloem-deck bank, fam. Voeten bevroren — geen twitch die die geforceerde stilte verraadt — mid zieke pushes om door te rollen — toen knapte ik op — voelde me weer mens, bruv. Voorzienigheid hit me straight — niet wild om te snappen — laat m’n fly-ass plannen niet poppen — zelfs dromen niet, ye ken. Terugglippen in m’n ouwe huid sneed me zo rauw — nachten — ik jank nog — lakens doorweekt — als in water gedompeld — swap ze dagelijks, mate. Twijfel? Rol door — peep ‘t zelf — niet alleen vibes — keiharde waarheid van m’n spit, reckon.
Hoe vaak — sinds die sterren-lit klif-nacht — mixte ik niet met varken-crews — tryna — als m’n recht — die gesmashte switch-up terug te nabben, fam! Tijd om die trotse flashbacks te ditch — alleen de bleke Melkweg van eeuwige spijt achterlatend, bruv.
Maar spring snel naar de droom — voor die ongeduldige cats — hongerig voor deze vibe — beginnen te brullen als een crew dikke koppen-walvissen die scrappen om een zwangere chick, fam. Droomde dat ik in een varken’s huid glipte — eruit komen ain’t easy — m’n borstels wallowend in ‘t ranzigste moeras-muck, bruv. Was dat props? M’n wens — bang — ik ben uit mens-kind’s squad! Nam ‘t zo — voelde een joy dieper dan diep, ye ken. Toch groef ik hard — welke goeie move ik trok om deze zeldzame knik van Voorzienigheid te coppen, reckon.
Nu ik die fases van dat grimmige platslaan tegen graniet’s pens heb gerewind — tij tweemaal crashend over deze taaie mix van dode shit en levend vlees — ik clockte ‘t niet — misschien niet whack om te spitten dat deze drop waarschijnlijk een goddelijke klap was, mate. Maar wie kent z’n eigen donkere wants of wat die stinkende thrills spark? Die switch-up hit m’n ogen nooit als minder dan ‘t luide, flye echo van pure bliss waar ik lang op wachtte — dag eindelijk rolde — ik ben een varken! Tanden testend op boom-schors — m’n snuit scopend met pure glee — geen kruimel god-vibe over — ik jacked m’n ziel naar de wilde peak van die onaanraakbare buzz, bruv.
Dus clock me — bloos niet — jullie eindeloze skanks van schoonheid — jullie ziel’s daffe gebalk serieus nemend — ranzige koningen — niet snappend waarom de Big Man — in een zeldzame fit van top-notch clownin’ die grotesque’s dikke regels niet bust — een dag mad-ass kick nam om een planeet te stuffen met kleine, rare cats, getagd mensen — hun vlees als rode koraal vibes, fam. Sure — je hebt reden om te flushen — bot en vet — maar vang me uit. Roep niet je smarts — die zouden bloed spuwen van de dread die je kickt — dump ze — blijf echt met je eigen, ye ken.
Daar — geen ketens. Wil kill — ik killed — hit dat zat — zelfs — geen kat stopte me, bruv. Mens-wetten joegen me nog met hun payback — tho ik de crew die ik zo chill ditchte niet hitte — m’n kop throwt geen shade tho. Overdag — ik scrap met m’n nieuwe kin — grond dik met gestolde bloed-lagen — ik ben de hardste — nab elke win, mate. Stingende sneden over m’n frame — doe alsof ik ze niet clock. Landbeesten peeled van me — ik blijf solo in m’n blazende shine, reckon.
Wat shook me — na een rivier doorzwemmen om die spots te jetten die m’n razernij leegde — verse turf hitten om m’n kill- en wreck-manieren te planten — probeerde te steppen op die bloem-deck bank, fam. Voeten bevroren — geen twitch die die geforceerde stilte verraadt — mid zieke pushes om door te rollen — toen knapte ik op — voelde me weer mens, bruv. Voorzienigheid hit me straight — niet wild om te snappen — laat m’n fly-ass plannen niet poppen — zelfs dromen niet, ye ken. Terugglippen in m’n ouwe huid sneed me zo rauw — nachten — ik jank nog — lakens doorweekt — als in water gedompeld — swap ze dagelijks, mate. Twijfel? Rol door — peep ‘t zelf — niet alleen vibes — keiharde waarheid van m’n spit, reckon.
Hoe vaak — sinds die sterren-lit klif-nacht — mixte ik niet met varken-crews — tryna — als m’n recht — die gesmashte switch-up terug te nabben, fam! Tijd om die trotse flashbacks te ditch — alleen de bleke Melkweg van eeuwige spijt achterlatend, bruv.
Yo Bar 7
‘t Is niet uit de realm om een zieke twist te clocken in natuur’s stille of luide regels, fam. Real talk — als een gast sharp graft dropt om z’n levensbeats te ziften — geen skip, want die je dodged kan de juice zijn die ik spill — ze clocken, met een schok die elders pure gallus giggles zou zijn, hoe één dag — straight-up shit eerst — ze wat zots peepden, bustin’ voorbij wat ogen en grind leren — als die pad-regens, bruv, die freaky drops moeten de hersen-cats shook hebben bij de jump. Dan — next en last — dag twee — head-shit spitten — hun ziel kaal voor mind-diggers om te scope — zeg niet een full-on reden-flip (tho dat mad-curious zou zijn — nog meer zelfs) — maar minstens — niet tryna hard flexen voor die koude cats die m’n wilde rants nooit zouden sliden — een odd-vibe staat, vaak heavy, showin’ dat goeie sense’s leiband op dromen knapt — ondanks die snelle truce ertussen — onder wil’s felle shove — of — meer — z’n no-show juice. Back ‘t met cases — easy te wegen als je chill-care rolt, ye ken. Droppin’ twee: razernij’s blow-outs en trots’s rot-fits, reckon.
Waarschuw m’n lezer — pas op dat je geen hazy-wrong take kookt op de lit-gems die ik strip in m’n snelle line-rush, mate. Man — ik zou kill om m’n chats en match-ups traag en fly as fuck te rollen (wie heeft de ticks tho?) — zodat elke gast meer clocks — niet m’n dread — minstens m’n shook-awe — toen een zomereve — zon droppend horizon-side — ik een gast clockte zwemmend zee-top — dikke eend-paddles waar armen en benen zouden moeten — rockin’ een rugvin — lang en sleek als een dolfijn’s — spieren stacked — en vis-squads (in die crew gespied — torpedo, Groenlandhaai, gemene schorpioenvis) tailin’ ‘m met luide props, bruv.
Soms dipte ie — slijmerig frame poppend terug — tick — tweehonderd meter verder, fam. Bruinvissen — no cap — dope zwemmers mijn call — hielden amper pace met deze new-breed water-cat van way back, ye ken. Denk niet dat je spijt krijgt van m’n spit — niet een daffe blind-trust snag — maar de top-shelf gift van diepe faith die zeldzame poëtische raadsels scoped — te weinig, zou je zeggen — ik unpack als kansen hitten — zoals nu — soaked in die scherpe waterplant-whiffs die de koelende bries deze drop haalt — packin’ een freak rockin’ webbed-clan tags, mate.
Wie’s hier aan ‘t chatten over jatten? Clock dit — mens’s tangled natuur ain’t blind om z’n turf te stretchen — water-livin’ als een zeepaard — sky-cuttin’ als een visarend — dirt-diggin’ als een mol — pissebed-worm’s fly-ass draad, bruv. Dat’s — strak of los (meer strak) — de straight-up maatstaf van de dikke balsem die ik tryna spark in m’n kop — clockin’ die gast paddlend op vier — wave-top — outshinin’ de slickste aalscholver — misschien nabbend die nieuwe limb-ends als payback lick voor wat donker vuil, reckon.
Need niet m’n dome te twisten om pity’s grimmige pillen vroeg te koken — clockte die gast niet — armen smackend bittere tij — benen met narwal-spiraal juice water terugduwend — ain’t die wilde shapes gewild gesnatched — noch als grind geslapped, ye ken. Later — copte de straight dope: lange haul in dat natte rijk slow-flipt die zelf-geditchte gast van rots-landen — dikke shifts — niet core tho — ik had ‘m gepegged — hazy eerste take — wilde slip breedin’ die scherpe pang die hoofd-diggers en chill-cats clock — voor wat odd-vis, niet gechart door natuur-cats — misschien in hun dode-man scribbles — tho lean niet hard op die shaky gok, mate.
Real — deze water-freak (amfibie is ie — kan dat niet bucken) — ik — alleen-ogen — vis en walvissen naast, fam — want ik clockte wat veld-cats stop — m’n kop scopend — shook door deze next-level shit — tryna snappen waarom m’n ogen locked — taaie grip die niet echt-taai is — op een zee-patch waar ze net dikke vis-crews zagen — bekken gapend grand — misschien walvis-wijd, bruv.
“Maakte ‘em grijnzen — niet bleek zoals ik — ze spitten in hun rauwe tong — niet daft genoeg om te missen dat ik geen vis-flips clock — m’n zicht gaat way past, ye ken.”
Dus — ik — ogen flickend naar die dikke bekken — denk — tenzij ‘t hele spel een pelikaan-berg-dik heeft — of minstens een klif-rand (clock die sluwe trim — geen duim verloren, mate) — geen roofvogel-snavel of beest-kaak toppet — of matcht — die grimmige kuilen, reckon. Toch — een dikke hap savend voor metafoor’s coole craft (die trick lift mens’s oneindige grab meer dan bias-soaked of off-vibe cats snappen — zelfde shit) — die boeren’s lach-gaten nog wijd genoeg om drie walvissen te slikken — nah — trim strakker — blijf straight — settle voor drie vers-popped olifanten, bruv.
Eén zwaai — amfibie laat een kilo schuimend kielzog, fam. Die snelle tick — arm gestrekt — hangend in lucht voor divin’ — webbed vingers gespreid — lookin’ alsof ze sky-sterren grijpen, ye ken. Gepost rots-top — ik cup m’n mitts — luid-hailer — brul terwijl krabben en crawlers jetten naar donkere spleten:
“O jij — sneller zwemmend dan fregat’s lange vleugels — als je nog die dikke shouts vangt die mens slingert als straight-up echo’s van z’n diepe kop — spaar een tick in je snelle roll — spit je tale’s echte beats kort, mate. Maar heads-up — geen need om te chatten als je wilde plan me die mate-vibe en props spark die ik eerst clockte — jij glidin’ — haai-slick en taai — op je straight-ass no-quit trek, bruv.”
Een zucht — bot-chillend — shook de rots waar m’n zolen grepen (of ik wobbelend — die sound-waves dat grimmige gejank naar m’n oor haulend) klonk aard-diep — vis dook onder golven — lawine-brul, fam. Amfibie durft niet te dicht bij de kust — maar eenmaal zeker dat z’n spit m’n trommel helder hit — slowed die webbed poten — props z’n zeewier-draped borst over brullende deining, reckon. Zag ‘m z’n kop dippen — als ‘t roepen van graf-style — die stray memory-pack — ain’t breakin’ die pure dig-past vibe — hij’s rif-solide, mate. Eindelijk — spuit:
“Duizendpoot komt geen vijanden tekort — wilde shine van z’n poot-zwerm — ‘stead van beest-liefde te pullen — kan net hun jaloerse hitte kicken, ye ken. Zou niet knipperen horend dat die bug top-tier haat vangt — ik stash m’n birth-spot — weeg m’n spit niet — maar fam-shame hit m’n plicht hard, bruv. Pa en ma (God cut ‘em slack!) — jaar wachtend — sky dropt hun wens — tweeling — ik en m’n bro — licht-gebonden — meer reden om tight te linken — ain’t hoe ‘t rolde tho ik spill. Want ik ben de fly-ass scherpe — bro loathed me — geen masker op dat vuil — dus pa en ma slingerden meeste liefde mijn kant — ik tryna z’n ziel te coolen met echte steady mate-vibes — geen recht om dezelfde-vlees kin te bucken, fam. Toen bro’s razernij alle leiband verloor — fucked me in onze folks’ harten met wilde leugens — vijftien jaar — cel-locked — larven en mucky water m’n grub — spill niet elke twist van die lange, foute cage-grind, mate. Wat ticks — een van drie hittin’ — turn-style — bust in — packin’ pincers — tangen — torture-gear — m’n yells ain’t swayin’ ‘em — bloed gutst kreeg ‘em grinnin’. O bro — ik liet je slide — root van al m’n vuil! Blinde furie kan zichzelf niet peepen? Clockte zat in die forever-cel — denk dat m’n haat zwol tegen mens-kind — langzaam wastin’ body-ziel lone — ain’t alle kop verloren om beef te houden voor wie ik bleef lovin’ — triple-ass keten die ik slaved, reckon. Snagged vrijheid door slick play — zat van land-cats die ‘em kin noemen — tho ze me geen vibe gaven (als ze me same clockten — waarom fuck me?) — bolted strand-stenen — set om me te offen als zee ouwe-life ghosts teruggooit — jij koopt je eigen ogen? Sinds ditchin’ pa’s crib — ain’t moanin’ zee-leven en kristal-grotten zoals je denkt — Voorzienigheid — peep dit — haakte me zwaan-style halfweg — livin’ chill met vis — ze fetch m’n grub alsof ik hun koning ben, bruv. Ik fluit — scherp — als ‘t je niet twitst — watch ‘em swarm back, mate.”
Ging zoals ie spatte — terug naar king-ass zwemmen — squad ringend ‘m — tho ie m’n ogen ghostte in ticks — verrekijker trackte ‘m horizon-rand — één mitt paddlend — ander wipend bloed-shot ogen — strain van bijna droge turf hitten hard — deed ‘t voor mij, fam. Smeet die waarheid-lens tegen de drop — kaatste rots op rots — golven nabbden z’n bits — laatste flex — dikke peace-out — buigend droom-style voor een fly-broke mind! Toch — al die zomereve shit was echt, ye ken.
Waarschuw m’n lezer — pas op dat je geen hazy-wrong take kookt op de lit-gems die ik strip in m’n snelle line-rush, mate. Man — ik zou kill om m’n chats en match-ups traag en fly as fuck te rollen (wie heeft de ticks tho?) — zodat elke gast meer clocks — niet m’n dread — minstens m’n shook-awe — toen een zomereve — zon droppend horizon-side — ik een gast clockte zwemmend zee-top — dikke eend-paddles waar armen en benen zouden moeten — rockin’ een rugvin — lang en sleek als een dolfijn’s — spieren stacked — en vis-squads (in die crew gespied — torpedo, Groenlandhaai, gemene schorpioenvis) tailin’ ‘m met luide props, bruv.
Soms dipte ie — slijmerig frame poppend terug — tick — tweehonderd meter verder, fam. Bruinvissen — no cap — dope zwemmers mijn call — hielden amper pace met deze new-breed water-cat van way back, ye ken. Denk niet dat je spijt krijgt van m’n spit — niet een daffe blind-trust snag — maar de top-shelf gift van diepe faith die zeldzame poëtische raadsels scoped — te weinig, zou je zeggen — ik unpack als kansen hitten — zoals nu — soaked in die scherpe waterplant-whiffs die de koelende bries deze drop haalt — packin’ een freak rockin’ webbed-clan tags, mate.
Wie’s hier aan ‘t chatten over jatten? Clock dit — mens’s tangled natuur ain’t blind om z’n turf te stretchen — water-livin’ als een zeepaard — sky-cuttin’ als een visarend — dirt-diggin’ als een mol — pissebed-worm’s fly-ass draad, bruv. Dat’s — strak of los (meer strak) — de straight-up maatstaf van de dikke balsem die ik tryna spark in m’n kop — clockin’ die gast paddlend op vier — wave-top — outshinin’ de slickste aalscholver — misschien nabbend die nieuwe limb-ends als payback lick voor wat donker vuil, reckon.
Need niet m’n dome te twisten om pity’s grimmige pillen vroeg te koken — clockte die gast niet — armen smackend bittere tij — benen met narwal-spiraal juice water terugduwend — ain’t die wilde shapes gewild gesnatched — noch als grind geslapped, ye ken. Later — copte de straight dope: lange haul in dat natte rijk slow-flipt die zelf-geditchte gast van rots-landen — dikke shifts — niet core tho — ik had ‘m gepegged — hazy eerste take — wilde slip breedin’ die scherpe pang die hoofd-diggers en chill-cats clock — voor wat odd-vis, niet gechart door natuur-cats — misschien in hun dode-man scribbles — tho lean niet hard op die shaky gok, mate.
Real — deze water-freak (amfibie is ie — kan dat niet bucken) — ik — alleen-ogen — vis en walvissen naast, fam — want ik clockte wat veld-cats stop — m’n kop scopend — shook door deze next-level shit — tryna snappen waarom m’n ogen locked — taaie grip die niet echt-taai is — op een zee-patch waar ze net dikke vis-crews zagen — bekken gapend grand — misschien walvis-wijd, bruv.
“Maakte ‘em grijnzen — niet bleek zoals ik — ze spitten in hun rauwe tong — niet daft genoeg om te missen dat ik geen vis-flips clock — m’n zicht gaat way past, ye ken.”
Dus — ik — ogen flickend naar die dikke bekken — denk — tenzij ‘t hele spel een pelikaan-berg-dik heeft — of minstens een klif-rand (clock die sluwe trim — geen duim verloren, mate) — geen roofvogel-snavel of beest-kaak toppet — of matcht — die grimmige kuilen, reckon. Toch — een dikke hap savend voor metafoor’s coole craft (die trick lift mens’s oneindige grab meer dan bias-soaked of off-vibe cats snappen — zelfde shit) — die boeren’s lach-gaten nog wijd genoeg om drie walvissen te slikken — nah — trim strakker — blijf straight — settle voor drie vers-popped olifanten, bruv.
Eén zwaai — amfibie laat een kilo schuimend kielzog, fam. Die snelle tick — arm gestrekt — hangend in lucht voor divin’ — webbed vingers gespreid — lookin’ alsof ze sky-sterren grijpen, ye ken. Gepost rots-top — ik cup m’n mitts — luid-hailer — brul terwijl krabben en crawlers jetten naar donkere spleten:
“O jij — sneller zwemmend dan fregat’s lange vleugels — als je nog die dikke shouts vangt die mens slingert als straight-up echo’s van z’n diepe kop — spaar een tick in je snelle roll — spit je tale’s echte beats kort, mate. Maar heads-up — geen need om te chatten als je wilde plan me die mate-vibe en props spark die ik eerst clockte — jij glidin’ — haai-slick en taai — op je straight-ass no-quit trek, bruv.”
Een zucht — bot-chillend — shook de rots waar m’n zolen grepen (of ik wobbelend — die sound-waves dat grimmige gejank naar m’n oor haulend) klonk aard-diep — vis dook onder golven — lawine-brul, fam. Amfibie durft niet te dicht bij de kust — maar eenmaal zeker dat z’n spit m’n trommel helder hit — slowed die webbed poten — props z’n zeewier-draped borst over brullende deining, reckon. Zag ‘m z’n kop dippen — als ‘t roepen van graf-style — die stray memory-pack — ain’t breakin’ die pure dig-past vibe — hij’s rif-solide, mate. Eindelijk — spuit:
“Duizendpoot komt geen vijanden tekort — wilde shine van z’n poot-zwerm — ‘stead van beest-liefde te pullen — kan net hun jaloerse hitte kicken, ye ken. Zou niet knipperen horend dat die bug top-tier haat vangt — ik stash m’n birth-spot — weeg m’n spit niet — maar fam-shame hit m’n plicht hard, bruv. Pa en ma (God cut ‘em slack!) — jaar wachtend — sky dropt hun wens — tweeling — ik en m’n bro — licht-gebonden — meer reden om tight te linken — ain’t hoe ‘t rolde tho ik spill. Want ik ben de fly-ass scherpe — bro loathed me — geen masker op dat vuil — dus pa en ma slingerden meeste liefde mijn kant — ik tryna z’n ziel te coolen met echte steady mate-vibes — geen recht om dezelfde-vlees kin te bucken, fam. Toen bro’s razernij alle leiband verloor — fucked me in onze folks’ harten met wilde leugens — vijftien jaar — cel-locked — larven en mucky water m’n grub — spill niet elke twist van die lange, foute cage-grind, mate. Wat ticks — een van drie hittin’ — turn-style — bust in — packin’ pincers — tangen — torture-gear — m’n yells ain’t swayin’ ‘em — bloed gutst kreeg ‘em grinnin’. O bro — ik liet je slide — root van al m’n vuil! Blinde furie kan zichzelf niet peepen? Clockte zat in die forever-cel — denk dat m’n haat zwol tegen mens-kind — langzaam wastin’ body-ziel lone — ain’t alle kop verloren om beef te houden voor wie ik bleef lovin’ — triple-ass keten die ik slaved, reckon. Snagged vrijheid door slick play — zat van land-cats die ‘em kin noemen — tho ze me geen vibe gaven (als ze me same clockten — waarom fuck me?) — bolted strand-stenen — set om me te offen als zee ouwe-life ghosts teruggooit — jij koopt je eigen ogen? Sinds ditchin’ pa’s crib — ain’t moanin’ zee-leven en kristal-grotten zoals je denkt — Voorzienigheid — peep dit — haakte me zwaan-style halfweg — livin’ chill met vis — ze fetch m’n grub alsof ik hun koning ben, bruv. Ik fluit — scherp — als ‘t je niet twitst — watch ‘em swarm back, mate.”
Ging zoals ie spatte — terug naar king-ass zwemmen — squad ringend ‘m — tho ie m’n ogen ghostte in ticks — verrekijker trackte ‘m horizon-rand — één mitt paddlend — ander wipend bloed-shot ogen — strain van bijna droge turf hitten hard — deed ‘t voor mij, fam. Smeet die waarheid-lens tegen de drop — kaatste rots op rots — golven nabbden z’n bits — laatste flex — dikke peace-out — buigend droom-style voor een fly-broke mind! Toch — al die zomereve shit was echt, ye ken.
Yo Bar 8
Elke nacht, vleugels diep in m’n stervende kop, haal ik Falmer’s ghost op, fam — elke verdomde nacht, bruv. Die blonde lokken, ovale kop, konings-vibe lijnen nog vastgelijmd in m’n brein — keihard — vooral die blonde lokken, ye ken. Bounce — bounce die kale koepel — glad als een schildpad’s schild, mate. Hij’s veertien — ik maar een jaar ouder — hush die grimmige bek. Waarom snitcht ie me? Maar ik ben ‘t zelf die spit — m’n eigen tong droppend m’n gedachten — clock m’n lippen twitchin’ — ik ben ‘t die praat, reckon. Ik — spillend een jonge-dagen tale — schuld m’n borst stekend — ik — tenzij ik off ben — ik praat, fam.
Maar een jaar ouder, bruv. Wie is dit waar ik op hit? Homie die ik had in ouwe tijden — denk ik, aye. Ja — ja — z’n tag al gedropt — ga die zes letters niet nog ‘ns spellen — nah — nah. Geen need om te herhalen dat ik een jaar ouder ben — wie’s clockin’? Toch — fluister ‘t ruw — maar een jaar ouder, ye ken. Zelfs toen — m’n spier-edge was niet om een zwakkere gast te smashen — meer om ‘m te steunen op leven’s ruige track — hij die met me rolde — niet om een zwakke ziel te fucken, mate. Denk dat ie zwakker was — real talk — zelfs toen — homie van vroeger, reckon.
M’n spier-edge — elke nacht — vooral die blonde lokken, fam. Zat gasten clockten kale koppen — ouwe leeftijd, ziekte, pijn (alle drie of solo) squaren dat lege glitch clean — minstens wat een brein-cat zou spitten als ik ‘m hit, bruv. Ouwe leeftijd, ziekte, pijn — maar ik ben niet blind (ook brein-cat) — één dag grijpt ie m’n hand — ik m’n mes liftend om een chick’s borst te shanken — ik snatch z’n lokken met een ijzeren grip — spin ‘m lucht-in — snel — haar blijft in m’n vuist — lijf vliegend — centrifugele kick — smasht een eik’s stam, ye ken. Niet blind — die dag bleven z’n lokken van mij — ik — ook brein-cat — ja — ja — z’n tag gedropt — niet blind — trok een ranzige move terwijl z’n frame uitschoot — veertien, mate.
Als ik ‘t verlies — dashend door velden — deze bloederige relik strak tegen m’n borst — lang bewaard als een heilige charme — kids en ouwe hags jagen — stenen slingerend — jankend deze grimmige kreet:
“Daar’s Falmer’s lokken.”
Bounce — bounce die kale koepel — glad als schildpad’s schild — bloederige ding, fam — maar ik spit — z’n ovale kop, konings-vibe lijnen — denk dat ie zwakker was — real talk — ouwe hags en kids — denk — wat’s m’n spit? — denk dat ie zwakker was, bruv — ijzeren grip — die crash — deed die ‘m af? Botten gesmasht tegen de boom — fucked voor goed? Die crash — atleet’s juice — kill ‘m? Hield ie ‘t vol — botten fucked voor goed — fucked voor goed? Crash kill ‘m? Dread om te weten wat m’n dichte ogen misten, ye ken.
Real talk — vooral die blonde lokken — real talk — ik jet ver — geweten nu een koud mes — veertien — geweten nu koud — elke nacht, mate. Jonge gast — faam-hongerig — vijfde-verdieping grind — middernacht stilte — clocks een ruis — geen peg — draait z’n kop, zwaar van diepe gedachten en stoffige scripts — niks — geen snag spillend waarom ie ‘t vaag hoort — tho ie hoort. Clocks eindelijk kaarsrook stijgend plafond-weg — nudgend lucht — twitchend een gepind blad op een muurnagel — vijfde verdieping, reckon.
Als die faam-jager een ruis clocks — geen clue — ik clock een zoete stem m’n oor hittend:
“Maldoror!”
Maar voor ie die mix-up shook — dacht ie dat ‘t een mug’s vleugels zijn — bureau-gebogen — ik — niet dromend tho — wat boeit satijnen lakens? Cool note — ogen wijd — tho ‘t roze-domino — maskerbal-uur is, bruv — nooit — nah — nooit — sterfelijke pijpen zongen die engel-notes — m’n tag shapend met zo’n rauwe gratie, fam! Mug’s vleugels — stem zo zacht — liet ie me slide? Z’n lijf smashte die eik…
“Maldoror!”
Maar een jaar ouder, bruv. Wie is dit waar ik op hit? Homie die ik had in ouwe tijden — denk ik, aye. Ja — ja — z’n tag al gedropt — ga die zes letters niet nog ‘ns spellen — nah — nah. Geen need om te herhalen dat ik een jaar ouder ben — wie’s clockin’? Toch — fluister ‘t ruw — maar een jaar ouder, ye ken. Zelfs toen — m’n spier-edge was niet om een zwakkere gast te smashen — meer om ‘m te steunen op leven’s ruige track — hij die met me rolde — niet om een zwakke ziel te fucken, mate. Denk dat ie zwakker was — real talk — zelfs toen — homie van vroeger, reckon.
M’n spier-edge — elke nacht — vooral die blonde lokken, fam. Zat gasten clockten kale koppen — ouwe leeftijd, ziekte, pijn (alle drie of solo) squaren dat lege glitch clean — minstens wat een brein-cat zou spitten als ik ‘m hit, bruv. Ouwe leeftijd, ziekte, pijn — maar ik ben niet blind (ook brein-cat) — één dag grijpt ie m’n hand — ik m’n mes liftend om een chick’s borst te shanken — ik snatch z’n lokken met een ijzeren grip — spin ‘m lucht-in — snel — haar blijft in m’n vuist — lijf vliegend — centrifugele kick — smasht een eik’s stam, ye ken. Niet blind — die dag bleven z’n lokken van mij — ik — ook brein-cat — ja — ja — z’n tag gedropt — niet blind — trok een ranzige move terwijl z’n frame uitschoot — veertien, mate.
Als ik ‘t verlies — dashend door velden — deze bloederige relik strak tegen m’n borst — lang bewaard als een heilige charme — kids en ouwe hags jagen — stenen slingerend — jankend deze grimmige kreet:
“Daar’s Falmer’s lokken.”
Bounce — bounce die kale koepel — glad als schildpad’s schild — bloederige ding, fam — maar ik spit — z’n ovale kop, konings-vibe lijnen — denk dat ie zwakker was — real talk — ouwe hags en kids — denk — wat’s m’n spit? — denk dat ie zwakker was, bruv — ijzeren grip — die crash — deed die ‘m af? Botten gesmasht tegen de boom — fucked voor goed? Die crash — atleet’s juice — kill ‘m? Hield ie ‘t vol — botten fucked voor goed — fucked voor goed? Crash kill ‘m? Dread om te weten wat m’n dichte ogen misten, ye ken.
Real talk — vooral die blonde lokken — real talk — ik jet ver — geweten nu een koud mes — veertien — geweten nu koud — elke nacht, mate. Jonge gast — faam-hongerig — vijfde-verdieping grind — middernacht stilte — clocks een ruis — geen peg — draait z’n kop, zwaar van diepe gedachten en stoffige scripts — niks — geen snag spillend waarom ie ‘t vaag hoort — tho ie hoort. Clocks eindelijk kaarsrook stijgend plafond-weg — nudgend lucht — twitchend een gepind blad op een muurnagel — vijfde verdieping, reckon.
Als die faam-jager een ruis clocks — geen clue — ik clock een zoete stem m’n oor hittend:
“Maldoror!”
Maar voor ie die mix-up shook — dacht ie dat ‘t een mug’s vleugels zijn — bureau-gebogen — ik — niet dromend tho — wat boeit satijnen lakens? Cool note — ogen wijd — tho ‘t roze-domino — maskerbal-uur is, bruv — nooit — nah — nooit — sterfelijke pijpen zongen die engel-notes — m’n tag shapend met zo’n rauwe gratie, fam! Mug’s vleugels — stem zo zacht — liet ie me slide? Z’n lijf smashte die eik…
“Maldoror!”